
Jurisprudentie
BJ5537
Datum uitspraak2009-08-19
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901161/1/R2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-08-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901161/1/R2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 23 december 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Boxmeer (hierna: de raad) bij besluit van 24 april 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Groeningen" (hierna: het plan).
Uitspraak
200901161/1/R2.
Datum uitspraak: 19 augustus 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Boxmeer (hierna: de raad) bij besluit van 24 april 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Groeningen" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2009, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 februari 2009, beroep ingesteld. [appellanten sub 2] hebben hun beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Dit stuk is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 augustus 2009, waar [appellant sub 1], in persoon en vertegenwoordigd door mr. W.P.N. Remie, advocaat te Tilburg en [appellant sub 2 A], in persoon en bijgestaan door mr. R.T. Kirpestein, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, zijn verschenen. Voorts is de raad, vertegenwoordigd door H.A.J. Verberk en J.M.M. Gerrits, ambtenaren van de gemeente, daar als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan, dat is opgesteld in het kader van het actualiserings- en standaardiseringsproces van de gemeentelijke plannen voor het grondgebied van de gemeente Boxmeer, voorziet in de planologische regeling van het dorp Groeningen.
2.3. [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] betogen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" op de gronden gelegen tussen [locaties 1] te [plaats] (hierna: de locatie). Zij stellen zich op het standpunt dat onvoldoende is onderbouwd dat de door het plan voorziene woningbouw op de locatie past binnen het provinciale en gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid. Zij voeren hiertoe aan dat het plan de bouw van 49 woningen mogelijk maakt, terwijl in het gemeentelijk volkshuisvestingsplan tot 2020 slechts 22 woningen zijn geraamd. De in het plan voorziene fasering door middel van een wijzigingsbevoegdheid doet daaraan volgens hen niet aan af.
Bovendien wordt door [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] betoogd dat onvoldoende is onderbouwd dat de woningbouw niet zal leiden tot aantasting van de cultuurhistorische waarden ter plaatse.
Verder voert [appellant sub 1] aan dat door de woningbouw de openheid van het landschap onaanvaardbaar wordt aangetast, evenals zijn leefomgeving vanwege het verminderde uitzicht.
2.4. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan weliswaar meer woningen mogelijk maakt dan waarin is voorzien in het gemeentelijk volkshuisvestingsplan, maar vanwege de noodzaak tot het volgen van wijzigingsprocedures een gefaseerde ontwikkeling ontstaat. De geplande woningbouw past volgens het college binnen de provinciale beleidskaders, neergelegd in de Interimstructuurvisie Brabant in Ontwikkeling, de Paraplunota ruimtelijke ordening 2008 (hierna: Paraplunota) en het Uitwerkingsplan "Land van Cuijk". Voor Groeningen is volgens het college ingezet op beheer en intensivering. Het college stelt zich op het standpunt dat conform dit beleid in het plan voor de woningbouw aansluiting is gezocht bij de bestaande bebouwingslinten. Het plan leidt niet tot een grote structurele verandering in de functie of de structuur van de kern, aldus het college.
Het college stelt zich verder op het standpunt dat door de realisering van de woningen op de locatie de cultuurhistorische waarden ter plaatse niet zullen worden geschaad.
2.5. Ingevolge artikel 12 van de planvoorschriften en de aanduidingen op de plankaart heeft de locatie de bestemming "Woondoeleinden (W)" en is op de locatie de bouw van vrijstaande en half vrijstaande woningen mogelijk.
2.6. [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] wonen aan de [locatie 2] te [plaats], direct tegenover de locatie.
Het plan maakt bij recht de bouw van een twintigtal woningen mogelijk, waarvan vier woningen op de locatie. Daarnaast maakt het plan via woningsplitsing en via toepassing van wijzigingsbevoegdheden de bouw van een aantal woningen mogelijk. Niet in geschil is dat sprake is van een overcapaciteit van woningen in het plan ten opzichte van het gemeentelijke volkshuisvestingsplan.
2.7. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het standpunt van het college dat van strijd met het gemeentelijke en provinciale beleid ter zake geen sprake is niet berust op een deugdelijke motivering. Daarbij is in aanmerking genomen dat slechts voor de bij recht toegekende bebouwingsmogelijkheden blijkens de stukken nader is verklaard dat een aantal van ten minste 22 woningen noodzakelijk is om een negatief migratiesaldo in de kern Groeningen te voorkomen en dat het extra aantal van 7 woningen voortvloeit uit het rijksbeleid dat het aanhouden van een zogenoemde strategische overmaat aan bestemmingsplancapaciteit voorstaat. De overige woningen waarin het plan voorziet blijven onverklaard, zodat niet op voorhand duidelijk is dat het plan niet in strijd met het provinciale beleid ter zake is vastgesteld. Gelet op de overcapaciteit aan woningen in het plan, had het op de weg van het college gelegen nader te motiveren waarom met de bouw van de woningen op de locatie kan worden ingestemd. Nu ten tijde van de besluitvorming inzake het bestreden besluit de vrijstelling en de bouwvergunning die waren verleend voor de aan de orde zijnde woningen, waren ingetrokken, kon niet worden volstaan met een verwijzing naar de motivering van het vrijstellingsbesluit. Het bestreden besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
2.8. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is de locatie gelegen in een cultuurhistorisch waardevol gebied, waarvoor ingevolge de Cultuurhistorische Waardenkaart de aanduiding "Historische Geografie (vlak)" geldt met een hoge waarde. In de Paraplunota wordt gesteld dat bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen gemeenten met deze waarde rekening moeten houden. Dit geldt in het bijzonder voor de historisch-landschappelijke vlakken met een hoge en zeer hoge waarde. In beginsel zijn in deze vlakken alleen ruimtelijke ingrepen toelaatbaar die zijn gericht op de voorzetting of het herstel van de historische functie en die leiden tot behoud of versterking van de cultuurhistorische (landschaps)waarden.
De Afdeling is van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de in het plan voorziene woningbouw in overeenstemming is met het provinciale beleid ter zake. Zo is niet op voorhand duidelijk dat de in het plan voorziene woningbouw voldoet aan de in het voorgenoemde provinciale beleid gestelde eisen dan wel dat hiervan in dit geval wegens de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden kon worden afgeweken. Het bestreden besluit berust ook in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
2.9. Ten aanzien van het betoog inzake de aantasting van de leefomgeving en de landschappelijke waarden constateert de Afdeling dat het college hierop in het bestreden besluit niet ingaat. Weliswaar wordt door de raad in de reactie op de ingebrachte zienswijzen gesteld dat wat de landschappelijke waarden betreft het open karakter van de Groeningsestraat voldoende blijft gehandhaafd vanwege afstand tussen de te bouwen woningen op de locatie, maar het college heeft dit standpunt niet overgenomen. Ook overigens is op deze onderwerpen niet genoegzaam ingegaan. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat niet is gebleken dat deze bezwaren of argumenten in de overwegingen zijn betrokken. Het bestreden besluit berust ook in zoverre niet op een deugdelijke motivering.
2.10. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" op de gronden gelegen tussen [locaties 1] te [plaats] niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen zijn gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
2.11. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 23 december 2008, kenmerk 1418318/1478768, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden (W)" op de gronden gelegen tussen [locaties 1] te [plaats];
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdenvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 686,00 (zegge: zeshonderdenzesentachtig euro), waarvan een bedrag groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. van Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. De Rooy
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009
410-573.